Shaolin Kempo

Shaolin Kempo is in de jaren ’50 in Nederland ontstaan uit het Indonesische kuntao en pentjak silat en het Japanse karate en jiujitsu. De grondleggers zijn Carl Faulhaber (1942-1974) en Gerard Meijers (1934). Kempo is Japans voor ‘de weg van de vuist’. Shaolin staat voor het Chinese Shaolin klooster, de bakermat van alle Oosterse vechtkunsten. Shaolin Kempo is anders dan het Kenpo Karate van Ed Parker en het Shorinji Kempo van Doshin So.

Kempo kent een groot aantal stoot-, slag en traptechnieken, klemmen en worpen en technieken om aanvallen te weren. Vanuit een staand gevecht wordt de aanvaller vaak naar de grond gebracht. Ook wordt geoefend in het uitschakelen van gewapende aanvallers. Voor een goed begrip van een gewapende aanval, oefent een kempoka zelf ook met traditionele wapens zoals de stok, mes, zwaard en sai. Kempoka bewegen soepel en sierlijk om aanvallen te ontwijken. Tegelijkertijd is een kempoka gehard om in een confrontatie overwicht te behouden. Training bestaat uit kata (saifa, sifat of jurus), het afgesproken gevecht (kumite, bunkai of verdedigingen) en sparring. Om het lichaam te helen worden Chi Kung oefeningen gedaan. Vaak wordt gemediteerd om de aandacht te richten op de training en het gevecht.

KEMPO

Kempo of Chuan Fa

Faulhaber en Meijers leidden een groot aantal kempoka op, die vele scholen stichtten, zelfs in België en Duitsland. Sommige scholen richten zich op de Indonesische wortels van het Shaolin Kempo, zoals het kuntao en pentjak silat. Andere scholen zijn sterker beïnvloed door elementen uit het karate. Leraren worden aangeduid met Japanse titel sensei, of de Chinese titel sifu of de Indonesische titel guru. Basistechnieken worden meestal met Japanse benamingen uit het karate aangeduid.